Oesters: alles over de oesterkweek en -visserij
Yerseke staat bekend om zijn mosselen. Maar hier is ook de oesterkweek geconcentreerd. Oesters worden gekweekt en gevist op de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. De kweek begint met het verkrijgen van grondstof: oesterbroed genoemd. De oesterkweek heeft veel overeenkomsten en raakvlakken met de mosselkweek. Een groot verschil is echter dat veel werk nog handmatig moet gebeuren, daar waar er bij de mosselen al veel geautomatiseerd is.
Inhoud
Overeenkomsten oester- en mosselkweek
Mossel- en oesterkwekers hebben in de uitoefening van hun bedrijf te maken met nogal wat overeenkomsten:
- Grondstof. Net als bij de collega mosselvissers zijn de “oesterboeren” ook afhankelijk van de grondstof. Zonder “broed” geen consumptie-oesters.
- Percelen. Oestervisserij en -kweek vindt plaats op percelen die van de overheid worden gehuurd. Een perceel is een gebied in zee wat wordt afgebakend door bakens, genoemd naar het gebied waar het zich bevindt, met een nummer.
- Kotters. Dit zijn vaak de kleinere mosselschepen van jaren terug die in de verkoop kwamen toen de mosselsector een grote nieuwbouwfase kende.
- Vismethode. De manier van vissen is dezelfde. Men gebruikt ook hetzelfde net (kor).
Verschillen tussen oester- en mosselkweek
Daarnaast zijn er ook duidelijke verschillen tussen mossel- en oesterkwekers:
- Visserij buiten de percelen. Naast de kweek en visserij op de percelen, mag in de oestersector ook gevist worden op de zogenaamde “vrije gronden”. Dit zijn gebieden die niet gehuurd worden en ook niet afgebakend zijn. De kwekers moeten wel in het bezit zijn van een vergunning hiervoor.
- Voorraad opslag. Alle voorraad mosselen ligt opgeslagen in de zee, op de percelen. Oesterkwekers hebben een werkvoorraad opgeslagen in oesterputten, of containers aan de wal.
- Verwerking. Het verwerken van de oesters gebeurt grotendeels handmatig. Aan boord van de schepen staat wel een verwerkingslijn en er bestaan ook oestersorteerders, maar veel werk gebeurt nog met de hand.
Oesterbroed: grondstof voor de oesterkweek
In de maanden juli en augustus planten de oesters zich voort. Deze periode wordt “het melken” van de oesters genoemd. De kwekers houden de omstandigheden wanneer dit kan gebeuren, goed in de gaten. Dit wordt hoofdzakelijk bepaald door de temperatuur van het zeewater. De zaadval wordt in oesterjargon aangeduid met “broedval”. De broedjes worden kleine larfjes. De larfjes zakken op een gegeven moment door hun gewicht naar de bodem.
Hergebruik lege mosselschelpen
Een oesterkweker heeft op zijn percelen zogenaamde collecteurs uitgezet. Collecteurs zijn voorwerpen waar het oesterbroed zich aan kan vastzetten. Op deze manier kunnen de oesters los van elkaar opgroeien. Vaak worden hier lege mosselschelpen voor gebruikt, die afkomstig zijn uit de mosselconservenindustrie. Als de oester groeit breekt de mosselschelp iedere keer een beetje af. Net zolang tot er alleen een oester overblijft.
Broedpercelen
Percelen met een zo gunstig mogelijke aanvoer van voedsel zijn het meest geschikt. Dit is niet overal hetzelfde. Voedsel wordt onder andere meegevoerd met de stroming. Als er eenmaal oesterbroed gevallen is, blijft dit enkele maanden hier op het perceel liggen. Daarna worden de broedjes verplaatst naar percelen die nog betere groeiomstandigheden hebben.
Verplaatsen van de oesters
Tijdens het groeiproces van de oester verplaatst de kweker de oesters af en toe naar andere percelen. Platte oesters worden minder vaak verplaatst dan de Zeeuwse oester. Dit verplaatsen gebeurt bij de Zeeuwse oester vaak twee keer per jaar. Dit wordt gedaan om de oester optimaal te laten groeien. Niet elk perceel heeft de meest gunstigste omstandigheden wat betreft stroming en diepte. Verplaatsing naar steeds betere percelen heeft uiteindelijk een mooie oester met veel vlees als gevolg.
Vorm van de platte en de Zeeuwse oester
Ook is het mogelijk om op deze manier de vorm van de oester wat te beïnvloeden. Oorspronkelijk is de Zeeuwse oester een wilde oester. De groei van deze oester kenmerkt zich ook door een "wilde" groei. Zonder deze tussendoor te bewerken zou er een lange en grillig gevormde oester ontstaan. Door de oester enkele keren op te vissen, breken de scherpe en dunne randjes af en krijgt de oester een meer ovale vorm. De oester gaat dan wat betreft de vorm meer op de platte oester lijken.
Visserij en verwerking aan boord
Aan boord van de schepen staat een complete verwerkingslijn. Als er gevist wordt en de korren zijn vol, worden ze geleegd in een trechter.
- Via een opvoerband komen ze op de oesterschudder terecht. De kleinste, de bruikbare soorten en alles wat niet bruikbaar is, worden op de oesterschudder van elkaar gescheiden.
- De kleinste en niet bruikbare oesters worden afgevoerd naar aparte ruimgedeelten. De kleinere soorten worden gelost op een perceel.
- Hierna komen de bruikbare oesters op een lopend band terecht. De bemanning raapt deze van de band en doet ze in kisten. Er vindt dan al direct een voorsortering plaats wat betreft de grootte van de oesters.
- Alles wat niet bruikbaar is wordt later gelost op een speciale locatie in de Oosterschelde.
Oesterputten langs de Oosterschelde in Yerseke dienen als opslaglocaties
Als men genoeg kisten heeft dan gaat men terug naar Yerseke om de oesters te lossen. Een verschil met de mosselvisserij is het feit dat er voor oesters geen veiling bestaat. Alle geviste oesters worden dus direct bij de eigenaar gelost! De oesters die worden aangevoerd in kisten, worden gelost bij de historische oesterputten.