Een korte geschiedenis van het Vegetarisme
Vegetarisch eten is in de Westerse wereld relatief nieuw. Vlees heeft meestal een belangrijk deel uitgemaakt van onze eetcultuur. Toch zijn er, ook in het Westen, al eeuwenlang mensen die vegetarisch eten en dat ook promoten.
Verzamelaars en jagers
Hoewel in het Westen het vegetarisme relatief nieuw is, hebben onze voorouders eeuwenlang op een grotendeels plantaardig dieet geleefd.
Man-de-jager (Man the Hunter) bleek namelijk eigenlijk vooral
Vrouw-de-Verzamelaar te zijn en ook moderne
jagers en verzamelaars leven op een dieet dat grotendeels uit groente, fruit, zaden en noten bestaat zoals blijkt uit het onderzoek van antropologen.
De Grieken
Vegetarisme zoals we dat nu kennen is echter afkomstig van de Grieken, zoals zoveel goede ideeën die het Westen heeft opgepikt. Pythagoras en Porphyry, Plato, Diogenes, Epicurus en Plutarchus waren allemaal voorstanders van een vegetarisch dieet. Pythagoras en zijn volgelingen geloofden dat dieren net als mensen een ziel hebben en dat na de dood dieren in mensen zouden kunnen reïncarneren en vice versa. Omdat alle zielen evenveel waarde hebben was het doden van dieren verkeerd. Plato beschreef in De Republiek dat planten de gezondheid bevorderen en daarom voldeden zij beter in zijn ideale samenleving. Andere Griekse denkers zagen het eten van dieren als afstotelijk uit esthetische overwegingen. De Romeinen namen deze ideeën deels over en het vegetarisme overleefde dan ook tot in de Middeleeuwen.
De Middeleeuwen
In de Middeleeuwen waren het Katholieke denkers die het vegetarisme grotendeels deden vergeten. Voor mensen als Augustinus en Thomas van Aquino stonden dieren lager op de ladder dan mensen, mensen hadden een ziel, waren rationeel en daardoor beter dan dieren. Dieren waren er om de mens te dienen. Ondanks deze kijk van veel christenen was het in sommige kloosterorden normaal om (tijdelijk) af te zien van vlees. De Trappisten, Benedictijnen en Cisterciënzers zijn hier voorbeelden van.
De Renaissance van het Vegetarisme
De Renaissance van het vegetarisme kwam pas tegen het einde van de achttiende eeuw. Met de komst van wetenschappers zoals Darwin verdween het grote verschil tussen mensen en dieren, er was slechts een verschil in ontwikkeling. Veel mensen die zich in deze tijd actief bezig hielden met zaken als afschaffing van de kinderarbeid, slavernij waren tevens vegetariërs. Ook verschenen in deze periode de eerste boeken over het vegetarisme. Beroemde vegetarische schrijvers zijn Shelley en
Tolstoj. Aanvankelijk werd vegetarisme vaak het
Pythagorische diëet genoemd, later kwam de term vegetarisch op, afkomstig van het Latijnse woord ‘
vegetus’, dat actief betekent.
Vervolgens waren het vaak christelijke groeperingen die het vegetarisme aanhingen. In Engeland was The Bible Christian Church, gesticht door
William Cowherd, een belangrijke promoter van het vegetarisme. Leden van deze groep stichtten in 1847 de Vegetarian Society, de eerste vegetarische organisatie in het Westen die tot op de dag van vandaag bestaat. In 1908 werd de International Vegetarian Union opgericht, een internationale organisatie die het vegetarisme moest promoten en informatie verspreiden.
In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw kreeg het vegetarisme een nieuw impuls, de aandacht voor het milieu groeide, er was interesse in Oosterse filosofie en religie en gezondheid werd een hot item. Dit leidde tot meer interesse voor vegetarisme en werd uiteindelijk de basis voor het vegetarisme zoals we dat nu kennen.